10 TIPS VOOR CAMERAINSTELLINGEN

Hier zijn 10 tips voor het instellen van je camera voor vogelfotografie:

 

TIP 1 Selecteer de juiste autofocusmodus: Gebruik de continue autofocus (AI-Servo voor Canon, AF-C voor Nikon en Sony) om bewegende vogels scherp te houden.

TIP 2 Gebruik voor de autofocus 1 scherpstelpunt en stel scherp op het oog van de vogel. Veel moderne camera’s hebben ‘oogherkenning’, ook wel ‘Eye-AF’ genoemd, waarmee de camera ogen van zoogdieren en zelfs vogels kunnen herkennen om daarop scherp te stellen.

 

TIP 3 Stel een hoge sluitertijd in: Stel een snelle sluitertijd in om snelle vogelbewegingen te bevriezen en bewegingsonscherpte te voorkomen.

TIP 4 Gebruik je diafragma bewust: Een groot diafragma (klein f-getal) heeft een geringe scherptediepte en zorgt voor een mooie onscherpe achtergrond, laat de vogel mooi afsteken. Bij een klein diafragma (groot f-getal) is de scherptediepte groter en kun je een groep vogels scherp in beeld krijgen.

TIP 5 Gebruik de burst mode. Om een goede foto maken van een bewegend object, moet je net op het juiste moment afdrukken, dit is heel lastig. Gelukkig kun je je kansen vergroten door de burst mode te gebruiken: met één druk op de knop een hele reeks opnames maken.

TIP 6 Maak gebruik van de scherpstelbegrenzing van je objectief. Zodat het objectief niet het hele traject van dichtbij tot oneindig hoeft te doorlopen. Daarmee voorkom je ‘hunting’ en dat je autofocus op een onderwerp dichtbij terwijl je juist op grotere afstand wilt focussen.

TIP 7 Pas zelf de ISO-waarde aan, gebruik geen auto-ISO: Dit voorkomt dat een vogel tegen een lichte achtergrond wordt onderbelicht of tegen een donkere achtergrond wordt overbelicht.

TIP 8 Schiet in de RAW-modus: Fotografeer in RAW om meer flexibiliteit te hebben bij het bewerken van de foto’s achteraf.

TIP 9 Belicht iets over, in de nabewerking is dat makkelijker te corrigeren dan onderbelichting.

TIP 10 Gebruik je een statief? Zet dan de beeldstabilisatie uit, dit voorkomt onscherpte en spaart je accu.